maandag 1 december 2008

Leerobjecten in de praktijk (Vervolg)

In het derde deel van de reeks "Leerobjecten in de praktijk" getiteld "Onderwijsmodellen" (Poortman & Sloep, 2006) staan de mogelijkheden voor een opleiding of instelling om leerobjecten die elders zijn ontwikkeld in het eigen onderwijs in te zetten centraal. De inzetbaarheid van leerobjecten in een andere opleiding kan door de ingebouwde didactiek bemoeilijkt worden. Soms moeten leerobjecten omgewerkt worden om ze geschikt te maken voor de doelen van de opleiding. Dan komt ook de motivatie (en beschikbare tijd) van docenten om de hoek kijken. Op basis van een case-study doen Poortman en Sloep (2006, p.19) de volgende uitspraken: "De mate waarin een complex leerobject volgens een didactische structuur kan worden aangepast is een belangrijk criterium voor hergebruik. Deze aanpassingen kunnen zowel de content van het leerobject zelf betreffen als de diactische structuur. De mate waarin een complex leerobject volgens een didactische structuur aansluit bij reeds gebruikte (lopende)studieonderdelen is een belangrijk criterium voor hergebruik. Deze aansluiting kan zowel inhoud als niveau betreffen. De manier waarop een leerobject wordt geintroduceerd en de wijze waarop de betekenis van het leerobject wordt verwoord, kan in hoge mate bijdragen aan de motivatie van docenten tot hergebruik. Kortom: het ideale leerobject volgens een didactische structuur is op maat te knippen, op niveau aan te sluiten, overal en altijd toegankelijk. Al deze voorwaarden dienen bovendien duidelijk (verwoord) te zijn alvorens het leerobject gebruikt wordt". Daarnaast worden een aantal richtlijnen voor hergebruik van complexe leerobjecten gegeven. Met een aantal van deze richtlijnen moet al rekening gehouden worden bij het ontwerpen van de leerobjecten.

Geen opmerkingen: